Rechten van Mens en Burger
Op 26 augustus 1789 werd in Frankrijk de eerste universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger (Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen) bekendgemaakt. De verklaring was samengesteld door de Franse markies de Lafayette en de graaf Emmanuel Joseph Sieyès.
* De Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen kwam geheel en al voort uit de stroming van de Verlichting en was sterk beïnvloed door de onafhankelijkheidsverklaring van… de Verenigde Staten.
* In de verklaring werd onder meer gesteld dat het volk soeverein was en dat sociale voorrechten niet ontstonden door geboorte, maar door persoonlijke bekwaamheden. Ook werd verklaard dat andere godsdiensten moesten worden ‘geduld’ en dat belastingen ‘eerlijk’ over de verschillende standen in de maatschappij moesten worden verdeeld.
° De tekst bestaat uit een inleiding en zeventien artikelen. Op 26 augustus 1789 werd de verklaring na amendering en discussie aangenomen door de Franse Assemblée Nationale (Nationale Vergadering). Ze werd als preambule aan de grondwet van 1791 toegevoegd.
Lees ook: Frankrijk onthoofdde 40.000 mensen na invoering mensenrechten
Nederlandse vertaling van de verklaring:
Verklaring van de rechten van de mens en van de burger (Déclaration des droits de l’homme et du citoyen, 26 augustus 1789)
** De afgevaardigden van het Franse volk, in nationale vergadering bijeengekomen, beschouwen het onbekend zijn met, het vergeten of minachten van de rechten van de mens als de enige oorzaken van het algemeen ongelukkig zijn en de verdorvenheid der regeringen.
* Daarom hebben zij besloten om de natuurlijke, onvervreemdbare en heilige rechten van de mens in een plechtige verklaring uiteen te zetten, opdat de gehele samenleving altijd over deze verklaring zal kunnen beschikken en zich haar rechten en plichten voortdurend zal herinneren
– opdat de handelingen van de wetgevende en uitvoerende macht op ieder ogenblik met het einddoel van alle politieke bepalingen vergeleken en zo beter gecontroleerd kunnen worden
– opdat de op eenvoudige en onweerlegbare principes gegrondveste eisen van de burgers in de toekomst steeds op het in stand houden van de grondwet en het algemeen welzijn gericht mogen zijn
* Bijgevolg erkent en verklaart de nationale vergadering, in aanwezigheid en onder bescherming van het Opperwezen, de volgende rechten van de mens en van de burger:
1 – De mensen worden vrij en met gelijke rechten geboren en blijven dit. Maatschappelijke verschillen kunnen slechts op het algemeen welzijn gebaseerd worden.
2 – Het doel van iedere politieke vereniging is het behoud van de natuurlijke en onvervreemdbare rechten van de mens; deze rechten zijn de vrijheid, het bezit, de veiligheid en het verzet tegen onderdrukking.
3 – De oorsprong van iedere soevereiniteit ligt wezenlijk bij het volk. Geen instantie, geen individu kan gezag uitoefenen dat daar niet uitdrukkelijk uit voortkomt.
4 – De vrijheid bestaat daaruit alles te kunnen doen wat een ander niet schaadt. Zo heeft de uitoefening van de natuurlijke rechten van ieder mens alleen deze grenzen die aan de andere leden van de maatschappij het genot verzekeren van dezelfde rechten. Deze grenzen kunnen alleen bij wet vastgelegd worden.
5 – De wet heeft slechts het recht handelingen te verbieden, die schadelijk zijn voor de maatschappij. Alles wat niet door de wet verboden is, kan niet worden verhinderd en niemand kan gedwongen worden te doen, wat de wet niet verordent.
6 – De wet is de uitdrukking van de algemene wil. Alle burgers hebben het recht, persoonlijk of door hun vertegenwoordigers, aan haar totstandkoming mee te werken.
– Zij moet voor iedereen dezelfde zijn, hetzij ze beschermt, hetzij ze straft. Daar alle burgers in haar ogen gelijk zijn, kunnen zij in gelijke mate toegelaten worden tot alle waardigheden, plaatsen en openbare ambten volgens hun bekwaamheden en zonder ander onderscheid dan die van hun deugden en talenten.
7 – Niemand kan beschuldigd, aangehouden of gevangen worden dan in bij de wet bepaalde gevallen en in de vormen, die zij heeft voorgeschreven.
– Ieder die daden naar willekeur nastreeft, bevordert, pleegt of laat plegen, moet gestraft worden; maar iedere burger die door een wet wordt opgeroepen of gevangen, moet ogenblikkelijk gehoorzamen. Door weerstand te bieden maakt men zich schuldig.
8 – De wet kan slechts strikte en weliswaar noodzakelijke straffen opleggen, en niemand kan gestraft worden dan door een wet die is vastgesteld en uitgevaardigd voorafgaand aan het delict en op wettige wijze toegepast.
9 – Ieder mens wordt als onschuldig beschouwd tot wanneer hij schuldig wordt verklaard. Daarom moet, indien zijn aanhouding onvermijdelijk is, ieder gebruik van geweld dat niet dient om de verdachte gevangen te nemen, van rechtswege streng onderdrukt worden.
10 – Niemand mag vanwege zijn opvattingen, ook niet godsdienstige, worden lastig gevallen, in zoverre dat hun uiting de door de wet ingestelde openbare orde niet verstoort.
11 – De vrije uitwisseling van gedachten en meningen is een van de meest kostbare rechten van de mens; iedere burger kan dus vrijelijk spreken, schrijven en drukken, behoudens en bij de wet omschreven gevallen, waarin hij van deze vrijheid misbruik maakt.
12 – De waarborg van de rechten van de mens en van de burger vereisen een politiemacht; deze macht is dus ingesteld voor het voordeel van allen en niet voor het particulier gebruik van hen aan wie ze is toevertrouwd.
13 – Voor het onderhouden van de politie en voor de uitgaven van de administratie is een algemene belasting noodzakelijk, zijn moet gelijk worden verdelen onder de burgers in verhouding van hun middelen.
14 – De burgers hebben het recht zelf of door hun vertegenwoordigers de noodzaak van een openbare belasting te onderzoeken, haar goed te keuren, de aanwending ervan te controleren en haar onderdelen, grondslag, invordering en duur te bepalen.
15 – De maatschappij heeft het recht rekenschap te vragen aan iedere openbare ambtenaar voor zijn bestuur
16 – Iedere maatschappij waarin de rechten niet gewaarborgd zijn, noch de scheiding der machten is vastgelegd, heeft geen grondwet.
17 – Aangezien het eigendom een heilig en onschendbaar recht is, kan niemand ervan beroofd worden, tenzij de openbare noodzakelijkheid, wettelijk vastgesteld, dit vereist en onder voorwaarde van een rechtvaardige en van tevoren vast te stellen schadeloosstelling.
(met enorme dank aan Historiek)