Onlangs vertelden we over de 18-daagse veldtocht van het Belgische leger waaraan weinig heroïek kleefde. Maar niet iedere jongere verging het zo gemakkelijk in die dagen.
Lid zijn van speciale brigades was bv. al genoeg om opgepakt te worden en in de vergetelheid van een werkkamp te sterven, ver van huis. Het overkwam Vorstenaar Louis Boeckmans bijna. Felix Vanbel schreef er een vrij uitgebreid boek over. Wij distilleerden daaruit wat volgt onder de foto’s …
.
foto’s LV – Sam Mondelaers (L) en Louis Boeckmans in betere tijden (2014) – beiden zijn intussen overleden –
.
Louis Boeckmans (20 juni 1923) ging vrij jong werken als loopjongen in de fabriek van Tessenderlo. Op 29/2/1942 beleefde hij vrij intens de ramp van Tessenderlo, toen de fabriek in de lucht werd geblazen.
Later trad hij toe tot het verzet tegen de Duitse Bezetter en werd hij lid van de Belgische Nationale Beweging of BNB, ook wel Witte Brigade geheten.
Op 11 juli 1944 werd Louis, op de terugweg van zijn nachtpost in de fabriek van Looi, door een buurmeisje verraden. Dat meisje had omgang met een Duitse SS-soldaat, die gelegerd was in de school van Tessenderlo.
Na een grondig onderzoek door de SS bij hem thuis werd Louis, samen met zijn vader en zijn broers Viktor en Jozef, een tijdlang opgesloten in de zusterschool van Tessenderlo.
Zijn vader en broer Viktor werden na enige tijd vrij gelaten. De volgende dag werden hij en zijn broer Jozef door schietgrage SS-bewakers overgebracht naar de gevangenis in Hasselt. Daar kwam hij in contact met nog een 7-koppige groep gevangenen van Groot-Vorst waaronder Marcel Coenen en Marcel Heselmans.
Op 24 juli 1944 werd Louis, met andere gevangenen van Tessenderlo en Vorst, op de koer van de gevangenis in Hasselt samengebracht. Zij moesten in een Duitse vrachtwagen kruipen en werden onder zware bewaking van SS-soldaten weggevoerd naar het voor hen onbekende Breendonk.
Louis maakte er zeer snel kennis met de onmenselijke omstandigheden waarin zij daar moesten trachten te overleven.
In het bijzijn van een ganse groep vreemde mensen moest hij zich uitkleden, werd gans kaal geschoren en kreeg vervolgens zijn kleren toegeworpen: een oud kostuum van het Belgisch leger met een nummer erop.
Ook kreeg hij nog een hemd, een muts en klompen, maar geen kousen. Zijn naam werd hem ontnomen. Voortaan moest hij met het nummer 3253 verder door het leven.
Op 8 augustus 1944 eindigde zijn verblijf in Breendonk en werd hij overgebracht naar Buchenwald waar hij op 10 augustus 1944 toekwam. Zijn identiteit werd aangepast. Hij kreeg nummer 76076, broer Jozef 76089.
Ook de kledij werd vervangen. Na een grondige ontsmettingsbeurt kreeg Louis een gestreept zebrakostuum toegeworpen: vest, broek, hemd, muts, 2 doeken om rond de voeten te doen en houtschoenen.
Die schoenen waren in feite slechts zolen van hout , samengehouden door een doek en een koord om ze te binden. Dan nog 2 nummers 76076 om op de broek en jas te naaien. Er werd ook een rode driehoek op de jas gemaakt met de letter P van “Politieke Gevangene.” Al bij al vreselijke levensomstandigheden waarin Louis was terechtgekomen.
Na 13 dagen werkcommando werd Louis op 23 augustus 1944 in een treinwagon voor dierenvervoer gestopt, op weg naar een nieuw kamp in Blankenburg-Oesig. Daar verbleef hij 225 dagen. Het was er hard werken in mensonwaardige omstandigheden.
Op 6 april 1945 begon de afmattende Dodenmars waarbij de gevangenen die het ritme niet aankonden bij bosje werden afgemaakt. Louis was bij de overlevers. Op 14 april 1945 arriveerde hij bij de Schuur in Sarau. Daar verbleef hij tot 30 april.
Toen werd hij door het Zweedse Rode Kruis afgehaald en door bemiddeling van de Zweedse diplomaat Graaf Folke Bernadotte, overgebracht naar Zweden. Dit kon gebeuren dank zij een ruiltransactie van geneesmiddelen met SS-er Himmler waarbij Louis dus betrokken werd.
Met een vrachtwagen van het Zweedse Rode Kruis werd Louis dan overgebracht naar de haven van Travemünde om aan boord te gaan van de vrachtboot Magdalena.
Op 2 mei meerde die aan in de haven van Trelleborg Zweden. Al zijn kleren werden opgestookt. In het plaatselijke badhuis werd Louis grondig gewassen en geschrobd en kreeg hij, naast nieuwe kleren, ook zijn naam terug.
Na het badhuis werd Louis ondergebracht in lokalen van scholen waar hij goed verzorgd werd en aangepast eten kreeg. Stilaan recupereerde hij van zijn ondervoeding en van zijn zwakke gezondheid.
Zekere dag kreeg hij de kans om tegen betaling op een hoeve te gaan werken. Een maand lang werd dat een goede en zinvolle bezigheid.
Op 11 juli vertrok Louis van Malmö naar Kopenhagen en vloog verder met een Engels vrachtvliegtuig. Uiteindelijk kwam hij op 13 juli 1945 terug in het intussen bevrijde België.
Even later was hij ook weer thuis na een gedwongen afwezigheid van 1 jaar en 2 dagen zonder enig nieuws van het thuisfront. Tranen van geluk rolden over vele wangen. Eindelijk helemaal vrij, het nieuwe leven kon beginnen.