Aanslag op de IJzertoren

Aanslag op de IJzertoren
Plaats Vlag van België Kaaskerke
Datum 16 maart 1946
Tijd 2 uur ‘s nachts
Wapen(s) springlading
Dader(s) 4 militairen van DOVO

* In de nacht van 15 op 16 maart 1946 vond in Kaaskerke bij Diksmuide een aanslag op de IJzertoren plaats. Bij de bomaanslag vielen er géén doden of gewonden maar werd de IJzertoren volledig vernield.

* De vernieling had een grote impact in katholieke kringen van het naoorlogse België. Het monument was eerder, in juni 1945 al, het doelwit geweest van een aanslag.

20141109 IJzertoren terrain 02.jpg

De eerste IJzertoren op de affiche voor de IJzerbedevaart van… 1939

De resten van de oude toren (voorgrond) en de nieuwe toren (achtergrond)

De Pax (vrede) poort

* In de jaren voor de Tweede Wereldoorlog had het VNV de feitelijke controle gekregen over de IJzerbedevaarten. Het pacifistisch karakter maakte meer en meer plaats voor anti-Belgisch nationalisme.

* Andere democratische organisaties waren niet meer welkom op de plechtigheid. De IJzertoren en de bedevaarten werden hierdoor het symbool van Vlaams-nationalisme.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog organiseerde het IJzerbedevaartcomité evenementen in en rond de toren. Hierbij waren Duitse officieren aanwezig en namen Vlaamse oostfronters het woord. De voorzitter van het IJzerbedevaartcomité, Frans Daels, liet zich tijdens deze evenementen positief uit over de Nieuwe Orde. Daels had aan het oostfront ook een hospitaaleenheid ingericht voor het Vlaams Legioen.

* Op die manier was de IJzertoren voor velen een symbool van collaboratie met de vijand geworden en had het IJzerbedevaartcomité zich “verbrand” aan de collaboratie.

* Meteen na het einde van oorlog richtte de gerechtelijke repressie zich tegen deze collaborateurs maar de populaire en de politieke reactie richtte zich ook tegen de Vlaamse Beweging in haar geheel, of op bepaalde plaatsen, zoals in Brussel en elders langs de taalgrens, tegen alles wat Nederlandstalig was.

* Op het moment van de aanslag was Frans Daels gevlucht naar Zwitserland en zaten veel leden van het comité in de gevangenis.

* Een paar maanden later werd Daels door de Belgische Krijgsraad bij verstek ter dood veroordeeld. De priester-dichter Cyriel Verschaeve, van wie de verzen ‘Hier liggen hun lijken…” zou datzelfde jaar eveneens bij verstek ter dood veroordeeld worden.

* Op 16 maart 1946 omstreeks 2 uur ‘s nachts ontplofte de springlading die was aangebracht aan de IJzertoren in Kaaskerke. Kaaskerke was op dat moment een afzonderlijke gemeente aan de IJzer bij Diksmuide. Bij deze aanslag stortte de toren volledig in, maar vielen géén doden of gewonden.

* Voor de inwoners van het nabijgelegen Diksmuide was dit niet echt een verrassing. De IJzertoren was tijdens de Tweede Wereldoorlog een “toren van de schande” geworden door de link met de collaboratie. Op 16 juni 1945 was er al een aanslag gepleegd met dynamiet op de toren. Toen bleef de schade beperkt.

Reacties

De toren was omstreden en de reacties op de vernietiging waren over het algemeen negatief.  Vooral langs Vlaams katholieke zijde was er veel opschudding.

* De IJzertoren werd beschouwd als een Vlaams en christelijk symbool. Daarnaast was het ook een oorlogsbegraafplaats. In de crypte van de toren lagen enkele Vlaamse frontsoldaten. De Vlaamse katholieke kranten spraken zonder meer van heiligschennis.

* De negatieve reacties bleven niet beperkt tot Vlaamsgezinden. Ook pro-Belgische Vlaamse katholieken traden op als verdedigers van de IJzertraditie. Op 20 maart 1946 , vier dagen na de ontploffing, organiseerden Leuvense universiteitsstudenten reeds een betoging voor eerherstel.

* De verontwaardiging over de aanslag was zo groot dat dit een nieuw elan gaf aan de IJzerbedevaarten.

* Meteen na de vernieling deden de meest verregaande hypothesen de ronde. Radicale Vlaamsgezinden beweerden dat zowat het hele Belgische establishment achter deze anti-Vlaamse aanslag zat. Maar bewijzen daarvoor ontbraken.

* Een Franstalige krant vroeg zich zelfs af of de toren niet door VNV’ers was opgeblazen met als doel de sympathie voor het Vlaams-nationalisme weer te verbeteren.

Onderzoek

* Joseph Delaere, onderzoeksrechter in Veurne, startte de dag zelf een onderzoek wegens “aanslagen bij middel van ontplofbare stoffen met politiek karakter” op de IJzertoren. Aan het politiek motief van de aanslag kon moeilijk getwijfeld worden.

* De wijze waarop de aanslag gebeurde wees op een professionele aanpak. In het monument waren honderden kilo’s aan dynamiet aangebracht. De explosie spleet de toren van binnenuit waardoor de kruiskop bovenaan loodrecht was neergestort. Dit leidde tot de totale vernietiging van de toren.

* Het onderzoek verliep zeer moeizaam wegens gebrek aan getuigen of bewijzen. Pas in 1948 kon de onderzoeksrechter na een aantal tips en grondig speurwerk twaalf verdachten aanwijzen. Negen van hen werden in voorlopige hechtenis gehouden en moesten al na een maand vrijgelaten worden wegens gebrek aan bewijzen.

* Daarnaast was er ook tegenwerking in het onderzoek door de procureur-generaal van Gent, Hermann Bekaert die meerdere malen naar Veurne afzakte om onderzoeksrechter Delaere te beïnvloeden.

* Op 2 juni 1951 besliste de Gentse kamer van inbeschuldigingstelling de twaalf verdachten buiten vervolging te stellen. Dit arrest werd later door het Hof van Cassatie bijgetreden.

* Procureur-generaal Hermann Bekaert werd in 1952 geschorst voor ernstige beroepsfouten omwille van ongeoorloofde tussenkomsten in de zaak. Bekaert was actief geweest in het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog. De procureur-generaal is de enige die gestraft werd in het onderzoek naar de aanslagen.

Wederopbouw

* In 1950 werd door de toenmalige homogene CVPregering-Duvieusart 15 miljoen BF vrijgemaakt voor de bouw van een tweede grotere IJzertoren. Van de ruïne van de eerste toren bleef alleen de crypte bewaard. Met het puin van de toren werd de Pax-poort gebouwd.

* De bouw van de nieuwe en grotere Ijzertoren begon in 1951. Met de talrijke giften kon de nieuwe en grotere IJzertoren worden ingewijd op de IJzerbedevaart van 22 augustus … 1965.

Dat van die gulden sporen, vergeet het maar

.

Het zou historisch zelfs beter zijn om het niet langer te hebben over de Guldensporenslag. Die veldslag op de Kortrijkse Groeningekouter op ­11 juli 1302 leverde de Vlaamse ­beweging zo’n zes eeuwen later haar feestdag, die nog bijna een eeuw later de officiële Vlaamse feestdag werd.

* Het verhaal gaat dat de Franse ridders toen sporen van goud droegen. Van wie het bloedbad niet overleefde, werden de sporen ­geroofd, wel 500 paar. Ze kregen een plek als trofee in de Onze­-Lieve-Vrouwekerk. Voor het verhaal van die sporen bestaat geen enkel bewijs. (Goud is allicht ook niet ­ geschikt als grondstof voor sporen).

** De kerk bestaat nog en ze kreeg er gisteren zondag een functie bij, als tentoonstellingsruimte over 1302. De vrijdag gearriveerde kist (die het over de slag heeft), in bruikleen van de universiteit van Oxford, is het pronkstuk; ze is verzekerd voor 1 miljoen pond.

­** Gisteren zondag 10 juli kwam minister-president Jan Jambon (N-VA) het lint doorknippen, waarna hij de traditionele 11-julitoespraak hield in het Kortrijkse parkje dat het laatste restant is van de Groeningekouter. De politiek is nooit veraf.

Karbonaadjes verkopen

** Van ‘de slag’ bestaan vrijwel geen materiële restanten – en al zeker geen gouden ­sporen. Rond 1302 hangen tal van mythes en verzinsels, wat het verhaal kwetsbaar maakt voor politiek gebruik en misbruik.

** Over Jan Breydel, die zogezegd de Vlaamse legerleider was met Pieter De Coninck, is nu vrijwel zeker dat die er op 11 juli niet eens bij was. De dag ervoor wel, om er, commerçant die hij was, karbonaadjes te verkopen…

** Over 1302 is maar één ding ­zeker. Dat de slag tot de verbeelding sprak, kwam doordat louter voetvolk toen het gevreesde Franse ridderleger kon verslaan.

Zoiets was niet eerder ­gelukt en het zou zich ook niet snel herhalen. Op de zege in 1302 volgde slechts een definitieve ­nederlaag in 1305. Als ­militair unicum werd de slag een referentie, die sindsdien door iedereen te ­eigen bate geherinterpreteerd is.

* De realiteit erachter toont een kluwen van sociaal-economische en politieke conflicten. Tussen de Franse koning en de graaf van Vlaanderen, zijn vazal. Tussen de Vlaamse steden. Tussen de steden en de graaf. Tussen de steden en hun ommeland. Tussen de oude elite van patriciërs, zeker in Brugge, en de ambachten waarmee ze geen macht wilden delen.

Dat kluwen maakte tal van opportunistische allianties mogelijk. En, vooral, met taal, laat staan ‘zelfbestuur’, had dit niets te maken.

* De nieuwe animatiefilm, die vorige vrijdag in première liep, vertelt een vaak dubieus verhaal over een strijd tegen de vreemde Franse overheerser. Over het Vlaamse heir wappert een verdacht moderne leeuwenvlag.

* Veel van die complexiteit wordt met nuance uitgelegd in de vele ­interactieve tafels in de kerk. Maar de introductie in een zijbeuk, die ­‘beleving’ in een spectaculair geprojecteerde animatiefilm, vertelt een ander, vaak zelfs dubieus verhaal…

* Het lijkt in die film alsof een Vlaams en volksleger won tegen de Franse, vreemde overheerser (nog zo’n ­cliché), alsof er al een Vlaamse staat bestond, waarvan het graafschap de prefiguratie was …

Vlaamse identiteit

** Dat troepen uit ­Namen aan Vlaamse kant meevochten en Mechelse soldaten de Fransen bijstonden, is weinigen bekend. En Gent, toch ook in het graafschap Vlaanderen, hield zich afzijdig: het had zijn conflict met de Franse koning, dat uiteraard van financiële aard was, al in zijn eentje geregeld.

* Dat nationalistische denken steunt op een vage, moeilijk concreet te maken definitie van identiteit, die wel het voordeel heeft dat ze bekend klinkt. Ze hanteert ­immers net de romantische taal die ook de ­mythes van 1302 tot stand bracht.

* Mythes die tot de mensen blijven spreken… Zelfs maken ze van de Gulden­sporenslag de voorloper van de huidige Vlaamse Gemeenschap…

(Vrij naar Marc Reynebeau in De Standaard vanuit de O.L.V.-kerk 9 juli 2022)

 

* voor wie de heroïsche strijd van Vlamingen tegen Fransen toch nog eens wil meemaken, verwijzen we graag naar Historiek (prent hierboven) …Vergeet ook zeker niet Vuren hierboven te lezen.

GERARD WALSCHAP ‘DE FELLE’

Gerard Walschap (Londerzeel 9 juli 1898 – Antwerpen 1989)

is het oudste kind van herbergier Florent Walschap en kruidenierster Anna Peeters. Na hem krijgen ze nog zeven kinderen. Walschap studeert aan het Klein Seminarie in Hoogstraten en later filosofie en theologie in de missiecongregatie van het Heilig Hart.

** Voor hij de hogere wijdingen ontvangt, treedt hij uit. Hij beseft dat hij niet geschikt is voor het priesterschap en het celibaat (niet trouwen).

* Walschap, die ook een gretige lezer is, ontwikkelt zich in de jaren dertig tot een schrijver met een zeer expressieve stijl, die nog maar een sober gebruik maakt van streek gebonden uitdrukkingen en die duidelijk afstand neemt van de alom aanwezige katholieke kerk.

* De romans Adelaïde, Eric en Carla vormen tesamen De familie Roothooft (1939) dat de ondergang van een familie beschrijft door drie generaties te volgen. Het boek wordt door de kerk op de Index (boeken die niet mogen gelezen worden) geplaatst, Walschap wordt uitgemaakt voor pornograaf en afvallige.

* De mens is naar zijn opvattingen niet voor een evenwichtig bestaan in de wieg gelegd, maar onderworpen aan irrationele, onbewuste impulsen, vervuld van angst- en schuldgevoelens, maar altijd op zoek naar bevrijding. Het existentiële lot van de mens wordt door Walschap vlijmscherp geanalyseerd in een stijl die zeer modern aandoet.

* Een mens van goede wil (1936) en Houtekiet (1939), zijn twee bekend gebleven romans. Een mens van goede wil beleefde zelfs een revival door de bewerking voor een televisiereeks met dezelfde naam ergens in de jaren ’70 en ’80 van vorige eeuw. De hoofdpersoon kan geen onrecht verdragen en trekt de uiterste consequentie uit zijn naastenliefde.

* Houtekiet is de nieuwe mens, de man die verstandig en bekwaam leeft, seksueel en creatief, rechtvaardig en volkomen los van zijn voormalig geloof. In deze roman belijdt Walschap een humanistisch vitalisme, dat volkomen losstaat van het geloof van zijn jeugd.

* Een vervolg, Nieuw Deps, verschijnt in 1961. Julien Weverbergh noemt zijn van Manteau afgescheiden uitgeverij naar de roman van de door hem bewonderde Walschap.

*** Walschap krijgt drie keer de staatsprijs voor romans (Trouwen, Zuster Vergilia, Oproer in Congo). In 1968 wordt hij door koningin Beatrix onderscheiden met de Prijs der Nederlandse letteren. In mei 1975 wordt hij door koning Boudewijn in de adelstand verheven en krijgt hij de titel baron.

*** Toen hij stierf was Walschap de meest gelauwerde auteur in Vlaanderen: tweemaal de driejaarlijkse staatsprijs voor de roman, namelijk voor Trouwen en Zuster Virgilia; de driejaarlijkse prijs voor de koloniale roman voor Oproer in Congo (1953); de vijfjaarlijkse prijs ter bekroning van een ganse carrière, na zijn pensionering in 1965 , en ten slotte uit de handen van de Nederlandse koningin de Prijs der Nederlandse Letteren in 1968. Kort voor zijn dood zei hij:

(..) Ik leef nu in de zoete overtuiging dat ik mijn van jongsaf aangebonden strijd over geheel de lijn gewonnen heb. De vuile hetze die tegen mij eerst werd gevoerd, zwijgt beschaamd; de morele vrijheid die ik voor de Vlaamse schrijvers heb opgeëist, wordt zelfs door katholieke schrijvers als vanzelfsprekend gebruikt, de grapjasserij en de literatureluurderij zijn verzwonden, onze letterkunde bloeit tot in de jongste generatie. Het is schoon daartoe te hebben bijgedragen. Ik ben trots op mijn werk, want ik heb mijn ambitie verwezenlijkt. Ik heb grootse dingen gedaan en volkeren bekeerd, zij het niet diegene, die ik als kind voor ogen had, maar ik heb mijn voorgenomen martelaarschap en heldhaftigheid waargemaakt: ik heb alles gezegd wat ik te zeggen had, op een mooie manier, en daarvoor op mijn kop gekregen, vijftig jaar lang (..)
Vlaamse mentaliteitsgeschiedenis van de 20ste eeuw

* In 1983 (?!) had journalist-literatuurcriticus Jos Borré in Knack een uitgebreid interview met Gerard Walschap (1898-1989) naar aanleiding van diens 85ste verjaardag. Zijn charisma en vertelplezier lieten Borré sindsdien niet meer los. Enkele bedenkingen …

* ‘Gerard Walschap. Een biografie’ verdiept zich niet alleen in het leven van Walschap maar hangt met verve een portret op van het 20ste-eeuwse Vlaanderen, waar Walschap een exponent van was.

* Van overtuigde katholiek in de jaren ’20 werd Walschap geleidelijk aan een overtuigde vrijzinnige. Borré schetst een fijnmazig portret van de omslag van het katholieke naar het vrijzinnige Vlaanderen, zoals dat zich in Walschaps eigen leven voltrok, maar ook in het leven van heel wat van zijn tijdgenoten. Een knap staaltje Vlaamse mentaliteitsgeschiedenis van de 20ste eeuw.

* Walschap heeft op de achtergrond altijd de gedachte aan zelfmoord met zich meegedragen. Hij koesterde een grote wanhoop in het leven. Dat had natuurlijk te maken met zijn geloofsverlies maar vooral met existentiële ontreddering.

* Ook heeft hij zich altijd zeer eenzaam gevoeld en intellectueel geïsoleerd. Het is bekend dat hij na zijn uittreding uit het klooster en zijn vaarwel aan de katholieke kerk het moeilijk had. Maar hij voelde zich later ook niet echt geaccepteerd door de vrijzinnige zuil. Zeker in de jaren ’30 merk je in artikels in het blad ‘Hooger Leven’ hoe zelfmoord en zelfmoordenaars hem bezig houden.

* Hij heeft geen concrete poging tot zelfmoord ondernomen maar de radeloosheid bij zijn uittreding uit het klooster en de schuld om zijn grote seksuele libido lieten hem niet los. Een zekere moedeloosheid was een constante in Walschaps leven. Vandaar dat hij ook altijd zo uitkeek naar momenten van bevrijding. Walschap was … een heel complexe persoonlijkheid.

* In 1925 trouwde Walschap met Marie-Antoinette “Ninette” Theunissen, met wie hij vier zonen en een dochter kreeg. Hij noemde zijn huwelijk een jeugdige vergissing maar bij mijn weten is hij nooit vreemd gegaan, ook al beschrijf ik hoe hij in 1959 vier maanden lang een platonische vriendschap had met een Brusselse bewonderaarster die advocate was.

* Ze correspondeerden druk met elkaar en Walschap ging bij haar stiekem op bezoek. Zijn vrouw zette zelfs een privédetective in. Maar ik denk niet dat er echt iets is geweest tussen Walschap en zijn Brusselse bewonderaarster. Walschap heeft die verhouding trouwens zelf afgebroken.

Wie na het lezen van zijn biografie nog meer wil weten over Walschap, beveelt Borré ‘De heilige Jan Mus’ aan. Het is zeker niet zijn beste roman maar wel zijn testament waarin hij zichzelf met al zijn overtuigingen bloot geeft.

DE LAATSTE SMEDEN  VAN VEERLE

Ook de jaarkalender ‘met een hoek af ‘ heeft niet veel vellen meer om het lijf. Het jaar loopt nu echt op zijn laatste benen. De samensteller van de kalender had echter nog één item in petto waarvoor zeker ons ouder leespubliek sympathie kan opbrengen: het beroep van … smid.

* Uit mijn jeugd in Veerle ken ik twee smeden: Scholleke (Schollen) in de Kapellestraat en de Gille (Stijnen)aanvankelijk in het dorp hoek Makelstraat waar nu chique appartementen staan, later Diestsebaan.

* Hun stiel werd later overgenomen door hun zoon/zonen en kleinkinderen. Van het echte smeedwerk , met vaak ook één paard dat nieuwe hoefijzers moest krijgen, bleef toen al niet veel meer over. De trekpaarden zijn weg, tractors namen hun werk over.

* De laatste nazaten van zowel Schollen als Stijnen zijn inmiddels aan hun pensioen toe. De winkel van Schollen ging dicht en werd met de smidse van de aardbol geveegd. Het zoveelste flatgebouw in Veerle kwam in de plaats.

* Het einde van een stiel  die al vroeg in de wereldgeschiedenis begon. Je leest er alles over hieronder. Mijn foto’s dateren van 2 009. De smid van Bokrijk was een leraar in de beroepsschool met een enorme liefde voor zijn smidse in het domein. Veel leesgenot hieronder.